Klimaatadaptatie is een van de sleutelbegrippen geworden van duurzaam stedenbouwend Nederland. Amsterdam gaat ‘Rainproof’ worden, Rotterdam heeft vorig jaar een heus waterplein in gebruik genomen en beschikt over permanente meetapparatuur die hitte eilanden registreert. Haaglanden heeft zelfs een regionale adaptatiestrategie en Zwolle liet zich door Hamburg inspireren bij de overstroombare kades van het Kraanbolwerk. Maar hoe beschermen we ons tegen vaker voorkomende weersextremen als daar geen gelabeld geld voor is?
Een nuchtere beschouwing leert dat de stad voor ongeveer de helft uit privaat en voor de andere helft uit publiek domein bestaat. Aan dat publieke deel wordt min of meer permanent gesleuteld aan verharding, riool, kabels, leidingen en beplanting. Dat is een hoopgevend vertrekpunt: wanneer we elke keer als de straat opengaat voor onderhoud deze op een meer natuurlijke wijze inrichten, krijgen we langzamerhand gezondere, aangenamere en meer klimaatbestendige steden.
Dan resteert ons nog de private helft, de stad in eigendom van burgers, bedrijven en vastgoedbeleggers. Hoe bewegen we hen tot een meer duurzame inrichting van de ruimte? Met strengere normen? Hoge rioolheffing voor verharde tuinen? Maar wie gaat daar op handhaven? Dan toch maar de zachte hand der verleiding en voorlichting?
Het antwoord ligt eigenlijk voor het oprapen. Je hoeft de burger nauwelijks aan te sporen, mensen willen het namelijk zelf, die natuurlijke, aantrekkelijke, leefbare stad! En uiteraard willen ze daarbij en passant schade en gezondheidsproblemen voorkomen. Noem het echter geen klimaatbestendige stad, maar bijvoorbeeld ‘buurtnatuur’. Drie recente voorbeelden sterken mijn vertrouwen in burgerkracht. De eerste daarvan is mijn eigen buurt in het Amsterdamse Oostelijk Havengebied. Op een bewonersavond werkten onlangs ongeveer vijftig mensen aan concrete toekomstplannen voor onze buurt. De avond was niet door de gemeente, maar door bewoners zelf geïnitieerd. Wat zou je nu willen realiseren in de komende twee jaar? En wat blijkt: drie van de vier ideeën dragen in essentie bij aan een meer klimaatbestendige omgeving. Meermaals genoemd zijn groene daken, het ontharden van een ongebruikt plein, stadslandbouw en water als speels element.
Een vergelijkbare energie zie je in het Bossche Paleiskwartier. Een chique wijk met een autoluwe inrichting, maar juist als gevolg daarvan is er veel verharding boven de ondergrondse parkeergarages. De wijkvereniging maakt zich nu sterk voor het vergroenen van een aantal zeer stenige zijstraten.
Echt resultaat is te zien in de Tuin van Jan in Amsterdam, om de hoek van het Mercatorplein. Hier toverden de bewoners – met financiële ondersteuning van de gemeente en Woonstichting de Key – hun verharde binnenplaats om tot een oase. Geïnspireerd door oude Perzische Paradijstuinen creëerden zij veel ruimte voor water en bloeiende planten. In de sterk verharde wijk de Baarsjes is de tuin niet alleen een rustgevende oase voor bewoners, maar draagt zij ook bij aan de vermindering van wateroverlast. Klimaatadaptatie van onderop. In de woorden van stadsecoloog Martin Melchers: “De stoeptegels gaan er uit! Want daar waar de stad niet bestaat, werkt de grond als een spons. Zonder die tegels kan de tuin een hoop overtollig water bergen, iets waar een stad als Amsterdam enorm behoefte aan heeft.”
De Tuin van Jan is op zondagen open voor bezoekers. Ken je meer van dit soort initiatieven? Laat het ons weten!
Door Bart Stoffels (ten tijde van publicatie van dit artikel projectleider bij Urhahn)
Geplaatst op 06-02-2014
Lees hier over ons project Deltaprogramma: de klimaatbestendige stad.